start | biografie | korte verhalen | boeken | recensies | foto's | links | activiteiten | contact

| teksten 1 | teksten 2 | teksten 3 | teksten 4 | teksten 5

Twee vogels (in: NRC / Handelsblad)

Midden op het wegdek staat een zilvermeeuw. Met overschillige, maar waakzame blik daagt hij de naderende auto’s en fietsers uit. Zijn witgrijs steekt zo helder tegen het asfalt af, dat iedereen opzij gaat. Dat lot was de geplette duif waarnaast hij neergestreken is, niet beschoren. Die valt alleen op door de kleur van zijn bloed.
Met de haakvormig omgebogen snavelpunt trekt de zilvermeeuw een rode streng uit de resten van het slachtoffer, vliegt ermee weg en landt op het grachtwater. Wanneer het vlees binnen is, spoelt hij herhaaldelijk zijn snavel. Dan gaat hij voor anker: een blinkende doodstille vorm die meedijnt met het wateroppervlak. De resten van de duif worden platter en platter.                                                                                                 

“Gauw!” (in: NRC / Handelsblad)

Drie uur ‘s nachts wordt ze wakker van een verdacht geluid op de gang. In een reflex is ze uit bed, rent naar de deur, rukt die open en doet het licht aan. Ineengedoken op de overloop zit een onbekende jongen met in zijn armen haar nieuwe pc en een warnet van snoeren. Dodelijk verschrikt kijkt hij haar aan, tilt in afweer de computer voor zijn gezicht en smeekt: “Niet de politie bellen.”
Ze koelt haar woede met vloeken, richt haar wijsvinger als de loop van een pistool en schreeuwt: ”Terug aansluiten! Precies zoals het was, want ik weet niet hoe dat moet! En controleren of tie het weer doet. Gauw!”
En zo gebeurde.                                                                                                     

Beste baas (in: NRC / Handelsblad)

“Weet je nog dat baantje voordat ik eigen baas was?” vraagt hij mij grijnzend. ”Dat ik dieven moest vangen bij het lossen van schepen?”
Weer zie ik hoe hij al op zijn vijfde lege melkflessen pikte uit de kratten voor de zuivelwinkel en die binnen -opnieuw- tegen statiegeld ging inleveren. “Uitgerekend ik!” gnuift hij.
“Ja,” zeg ik, “en dat je bij Liefting de kas lichtte.” Hij wordt ernstig.
“Dat was de beste baas die ik ooit gehad heb. Die snapte tenminste dat ik geld nodig had. Die gaf mij niet aan, die gaf mij opslag. Zo’n pief!”
“En?” vraag ik, “heeft zijn edelmoedigheid je gedrag veranderd?” Hij grijnst andermaal en start zijn Bentley.                                                                                                   

Gerstenat (in: NRC / Handelsblad)

Arie oogt even oud en vervallen als het hofje waar hij in woont. Op een paar kiezen na, is zijn tandvlees zo glad en roze als dat van een baby. Hij leeft uitsluitend op bier en jenever, een dieet dat het vlees van zijn wangen trekt, zijn broek doet slobberen en zijn ellebogen zo puntig maakt, dat ze door zijn trui boren. Onder zijn vacuüm getrokken mond steekt een spitse kin vol stoppels.
Soms staat hij in de hof een kwartier onder iemands raam te mummelen. Dan ineens klinkt zijn gemompel in de toegangspoort; alsof hij als een schaakstuk is verzet. Zijn voeten zijn zonder doel. Ze geven geen richting meer aan zijn bestaan. Alleen het signaal dorst doet dat nog: naar het café. En het signaal slaap: rechtsomkeert.
Na sluitingstijd van de kroegen komt af en toe een andere broze man met hem mee. Omdat Arie nooit iemand bij zich binnen laat, staan ze samen voor zijn huisje en bezweren de duisternis met een `gesprek’. Het is niet duidelijk of de mannen elkaar verstaan. Arie’s gemummel is luider dan normaal, de vriend klinkt als een verkouden hond. Dat duurt tot de dageraad. Hun enige houvast is de grond onder hun voeten. Daarop wiegen ze als korenaren die van alle zijden door wind worden belaagd. Soms zwaait een van hen tegen het gammele uitbouwtje van de w.c. Dan volgt een boze monoloog, die ook de partner aanzet tot een ruzietoon.
De drank sloopt Arie sneller dan vadertje Tijd. Het jonge stel tegenover zijn huisje heeft hem al twee dagen niet gezien. ‘s Avonds klopt de jongen aan. Hij mag binnen en dringt aan op het ziekenhuis. Arie schudt nee. Het meisje kookt ziekenkost die de jongen hem voert, maar Arie houdt niets meer binnen. Weer spreekt de jongen van het ziekenhuis. Dan komt het hoge woord eruit. Arie wil niet dat dokters en zusters zijn vervuilde lijf zien en hij heeft geen pyjama. Terwijl het meisje wegsnelt om een pyjama te kopen, zet de jongen water op om de oude man te wassen. De zieke wil niet dat er die nacht iemand bij hem blijft en de volgende morgen is hij dood.
Op kosten van de gemeente wordt hij begraven. De kist is van zulk goedkoop hout, dat twee dragers voldoende zijn. Achter de kist lopen de jongen, het meisje en een gemeenteambtenaar. De jonge mensen krijgen toestemming om zelf de kuil dicht te scheppen en zaaien gerst op het graf.

| teksten 1 | teksten 2 | teksten 3 | teksten 4 | teksten 5

                                                                                                

     alle teksten ©Monica Metz